Het conflict….

Homeopathie: Het conflict tussen klinische waarneming en een verklarende theorie

Een scriptie van Lisette Verdoes, november 2011.

Samenvatting:
(hier kunt u het gehele artikel downloaden)

In 2005 is in navolging op publicatie van het artikel: Are the clinical effects of homoeopathy placebo effects? Comparative study of placebo-controlled trials of homoeopathy and allopathy, in het vooraanstaande medisch wetenschappelijke tijdschrift The Lancet, de homeopathie in Groot-Brittannië onder grote druk komen te staan. Naar aanleiding van de discussie rond dit artikel, is dit onderzoek naar de wetenschappelijkheid van de homeopathie tot stand gekomen. Tegen een historische achtergrond en door middel van uitgebreid literatuuronderzoek van zowel wetenschappelijke als filosofische publicaties, is er gezocht naar een antwoord op de vraag: Wat is noodzakelijk voor wetenschappelijke acceptatie van de homeopathie?

Hierbij is ontdekt dat op het gebied van homeopathie al ontzettend veel onderzoek is verricht, zowel fundamenteel onderzoek naar het werkingsmechanisme van homeopathie, als klinisch effectiviteits-onderzoek. Er is geconstateerd dat de homeopathische behandelwijze zich niet bijzonder goed leent voor placebo-gecontroleerde klinische studies omdat er te veel variabelen van invloed zijn op individuele symptomen. Niet-gecontroleerd onderzoek biedt meer mogelijkheid voor homeopathie-onderzoek. Hiervan worden een aantal voorbeelden gegeven.

Het onderzoek naar het werkingsmechanisme van de homeopathie is nog zeker niet voltooid. Wel zijn er met verschillende fundamentele onderzoeken belangrijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van een verklarende theorie. In deze scriptie worden de belangrijkste en meest recente ontwikkelingen besproken. Er wordt geconcludeerd dat om de homeopathie wetenschappelijk te doen erkennen echter, het werkingsmechanisme moet worden aangetoond. Omdat de huidige stand van de wetenschap hier (nog) niet toe in staat is, is vanuit de politiek specifiek gevraagd om klinisch effectiviteits-bewijs voor de homeopathie. In de praktijk blijkt gedegen bewijs van klinische effectiviteit desondanks niet voldoende om tot acceptatie te leiden. Er lijkt sprake te zijn van een dubbele standaard betreffende het bewijs voor reguliere ten opzichte van complementaire geneeskunde.

Voor het antwoord op de vraag wat er noodzakelijk is voor een objectieve oordeelsvorming, wordt het terrein van de wetenschapsfilosofie betreden. Hier wordt geconcludeerd dat objectiviteit helaas niet altijd kan worden bereikt. Wanneer een onderzoek niet in een autonome en onafhankelijke omgeving geschied, heeft dit mogelijke gevolgen voor de resultaten van het onderzoek. Wat er met de resultaten van een onafhankelijk onderzoek gebeurd echter, is aan ons allemaal. De verantwoordelijkheid voor objectieve wetenschappelijke kennis ligt bij de maatschappij. Ten einde wordt geconcludeerd dat er reeds voldoende wetenschappelijk effectiviteits-bewijs voor de homeopathie is geleverd, maar van daaruit rijst de vraag: Wat doen we ermee?